In het naoorlogse Rotterdam, tijdens de zogenaamde wederopbouwperiode, stimuleerden banken en architecten de kunsten. Zo kreeg Héman in oktober 1946 opdracht tot het vervaardigen het decoratieprogramma van het bankgebouw van de Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver) aan de Coolsingel. Dit werk leek zijn positie als belangrijk kunstenaar met een grote toekomst in het Rotterdamse in te luiden. En binnen een straal van ongeveer drie kilometer rondom zijn ‘magnum opus’, is tegenwoordig nog veel meer profaan werk van hem te vinden. Ook na zijn dood werden er nog beelden van Héman in de openbare ruimte van Rotterdam geplaatst of herplaatst. Zo werden in 2012 en in 2015 een aantal stenen beelden in het Zuiderpark en een houten sculptuur in een pand aan de Nieuwemarkt herplaatst.
In de vroegste fase van de bezetting heeft Héman een gepolychromeerd houten beeldhouwwerk gemaakt, dat als trapdecoratie Sprookjesvogel de Gemeentebibliotheek aan de Nieuwemarkt zou sieren. Onder andere de Prinsenkerk en het Boterhuis, die vroeger op de plaats van de bibliotheek stonden, zijn er op afgebeeld. Verder had hij er de zeventiende-eeuwse Rotterdamse dichters Heiman Dullaert en Joachim Oudaen, die in de Prinsenkerk begraven waren, in opgenomen. Het is verleidelijk, alleen al door het jaar waarin het gemaakt is, 1941, in het werk een feniks te zien die het herrijzende Rotterdam verbeeldt. Het is de betekenis die ‘men’ er aan gegeven heeft en er zeker bij de 75eherdenking van het bombardement, nog steeds aan wil geven. Héman realiseerde zich dat ook, schrijft hij omstreeks 1943 in een schriftje. Maar zelf zag hij toch iets anders: dit trapornament is voor hem het symbool van zijn eigen (toekomstig) leven.
Vaak zat ik daar ook te droomen over mijn toekomst en….over ‘haar’.
Nooit heb ik in die tijd echter durven droomen dat ik eens, jaren later, voor dit gebouw het trapornament mocht hakken. Met liefde heb ik aan dit beeldhouwwerk gebeiteld. En mocht het dan ook zijn dat officieel de gouden lelies, opspruitende uit de massale voet, de opbloei van het ‘nieuwe’ Rotterdam symboliseren, voor mij persoonlijk waren ze steeds het symbool van mijn eigen leven. De prachtige Sprookjesvogel die het monument bekroont en waaraan ik dagen, weken gewerkt heb, om zijn prachtig gevederte luchtig en geheel ‘a jour’, uit het massieve blok te snijden, hoe vaak heb ik hem in mijn droom gezien en bewonderd, als ik daar boven in de leeszaal ergens in een hoekje zat! Dan vloog hij voor mij uit en wees me de weg naar gelukkige oorden, gelegen in de goud-omnevelde verten der verbeelding……..Vaak ben ik deze statige bibliotheektrap opgegaan in het gelukkige vooruitzicht, weer uren te kunnen werken en mijmeren daarboven, in de stille zaal.
De bibliotheek is een van de weinige gebouwen die gespaard bleven in den oorlog. Zeker heeft ze dat wel verdiend al was het alleen maar om de vele gelukkige uren die ze mij geschonken heeft, toen, in mijn zoo vaak moeilijke leven. En ik zal niet de eenigste geweest zijn. Want velen vinden in de verbeelding die schoone dingen die de werkelijkheid mist.’
‘Sprookjes’, p.5.
In de daklijst het voormalige Stadstimmermanshuis bevinden zich twee moezelkalkstenen reliëfs. Eén daarvan, Kind op paard, is goed zichtbaar vanaf het terras van café Dudok, de ander aan de Zandstraat toont een Bouwmeester als liggende man met een kapiteel in zijn hand. Het pand is sinds 2016 een geïntegreerd onderdeel van Rem Koolhaas’ Timmerhuis.
Voor kapper Postmus op de Lijnbaan maakte Héman in de jaren ’50 een monochroom reliëf van de godin Venus. Het beeld is, met de kapper, verdwenen. Eveneens met een onderwerp uit de Griekse mythologie is Pan en Syrinx, een monochroom keramiek reliëfje van 40 cm hoog uit 1953 dat verwantschap vertoont met het werk voor kapper Postmus. Waarschijnlijk is het speciaal gemaakt voor de familie Augusteijn, waarbij Syrinx een verwijzing is naar de ‘Hof van Cyrene’, een café in Overschie waar Héman eerst alleen en later met vrouw en kinderen vaak kwam. Een nazaat van de familie die voor zijn werk veel reist, neemt het reliëfje mee over de hele wereld.
Het meisjeslyceum ‘Maria Virgo’ aan de Breitnerstraat bestelde omstreeks 1963 twee reliëfs in geglazuurde keramiek: Parcival en Odysseus. Het eerste werk toont de middeleeuwse sage over Parcival, één van de ridders van de legendarische koning Arthur, die komt voor komt in Franse, Duitse en Middelnederlandse literatuur. De held zit op zijn paard in een bos met kastanjebomen, in zijn hand een kelk, de Graal. Op de achtergrond, het bovenste deel van het reliëf, zien we de Graalburcht, zoals ook wel een middeleeuwse stad uitgebeeld wordt in miniaturen van het getijdenboek Les Très Riches Heures du duc de Berry. Héman suggereert hier een enorme diepte. Het werk is bij een verbouwing verloren gegaan. Op het andere, even grote, reliëf beeldt hij in vier taferelen de mythische figuur uit Homeros’ cyclus rond de Trojaanse oorlog, Odysseus, af: het oordeel van Paris, de bouw van het Trojaanse paard, de ontsnapping uit het hol van Polyphemus en Odysseus bij de Sirenen. Dit reliëf is door docent Hans Brouwer bij een verbouwing uit het puin gered, meegenomen naar huis en daar gerestaureerd.
Voor de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs maakt Héman Onderwijsgeschiedenis, een meerdelig reliëf dat is vervaardigd uit gepolychromeerde, grotendeels geglazuurde keramiek, voorzien van veel bladgoud en tot in de fijnste details beschilderd. Het ruim twee meter brede werk omvat een groot aantal taferelen. Het verhuisde een aantal malen, maar bevindt zich sinds 2017 in het stiltecentrum van de Thomas More Hogeschool, in één complex met het hoofdkantoor van de vereniging aan de Stationssingel 80.
De elders genoemde reeks werken van ongeveer vijftien reliëfs met sprookjes en legenden, die in het kader van de BKR-regeling in de jaren zeventig en tachtig gemaakt wordt, zijn uitgevoerd in witte chamotteklei. Dankzij de Kunstuitleen vinden deze werken gretig aftrek bij scholen en particulieren. De meesten, zoals de Chinese nachtegaal, het Balletmeisje, Pegasus en De Rode Schoentjes worden in het kader van een ‘ontzameling’ aan het begin van de 21eeeuw worden teruggegeven aan de erven.
In de wijk Feijenoord realiseert hij tenslotte het bronzen Rotterdams Trekpaard. De postume onthulling van het in 1988 vervaardigde werk is in 1992. Het 1 meter hoge werk staat op een cementen sokkel. Het stelt een Rotterdamse straatjongen voor die zwaait vanaf de rug van een paard van de Oranjeboom-brouwerij uit de wijk.
De eveneens postuum onthulde fontein De Drie Vissen wordt besproken bij Receptie en Waardering (1998)
De bank op de Coolsingel
Aan de buitenkant van het bankgebouw zijn tegenwoordig nog steeds de decoraties te zien die Héman in 1948 maakte. Op het ‘Nakie van Blakie’ na -een kunstwerk dat oorspronkelijk niet voor het gebouw bestemd was- is alle gevelkunst door hem vervaardigd. In opdracht van de Rotterdamsche Bankvereeniging (Robaver) werkt hij twee jaar lang aan het in Zweeds graniet uitgehakte geheel. In deze wederopbouwperiode liggen het allesverwoestende bombardement op het stadscentrum en de Hongerwinter nog vers in het geheugen. Het is een tijd van krappe financiën en materiaalschaarste waarin het juist de banken zijn die zich dergelijke bouwactiviteiten en decoratieprogramma’s kunnen veroorloven. Bijna tegelijkertijd komen er vijf bankgebouwen gereed in het nieuwe Rotterdam. De kunsthistorici Ed Bleij en Marlitte Halbertsma worden vijfenveertig jaar later nog getroffen door wat zij ‘de monumentale saaiheid van deze bankarchitectuur’ noemden. Maar tegelijkertijd voeren ze die gebouwen ook op als de ‘herauten van het nieuwe Rotterdam’. Van architect Mertens heeft Héman na ‘een besloten prijsvraag’ de opdracht tot het maken van de geveldecoraties gekregen. De 27.500 gulden, waarvan in de opdrachtbrief sprake is, stelt het jonge gezin Héman in staat twee jaar te leven, zo weet zijn weduwe te vertellen. Het plan voor het decoratieprogramma is waarschijnlijk afkomstig van Karel Paul (‘K.P.’)van de Mandele, sinds 1940 directeur van de Raad van Commissarissen. Tot de belangrijkste onderdelen behoren de kolossale 14 meter brede beeldengroep Oorlog en Vrede op het dak, die helaas moeilijk zichtbaar is vanaf de straatzijde. De door barokkunst geïnspireerde figuren zijn symmetrisch gegroepeerd rond een ovaal. Rechts is de Oorlog afgebeeld, met de gevolgen van Dood en Honger en Waanzin: uiterst rechts de gestalte van een blijkbaar dode man, daarnaast de Dood, voorgesteld als skelet met pij en zeis. Aan de voeten van de Dood een liggende, stervende man. Direct naast het ronde venster een gehelmde ruiter (wellicht Mars de god van de oorlog) met zwaard. Het tafereel doet denken aan prenten van Albrecht Dürer, Links echter zit de Vrede, mild, edel, welvaart delend. Dat zijn lieflijke taferelen die aan Rubens doen denken: een nimfachtige vrouw te paard met palmtak en een bevallige naakte vrouw met druiventros en een geknielde man. Een reusachtige hoorn des overvloeds symboliseert Vruchtbaarheid en Welvaart.
Op straatniveau zien we op het reliëf boven de hoofdingang Mercurius, god van de handel, afgebeeld te midden van ‘Vrouwe Verkeer’ met in het water een dolfijn, anker, vleugel en rad en ‘Industrie’ met raderen en gereedschap. De portaalversieringen eronder, aan weerszijden van de hoofdingang, ‘de poort van een geldburcht’ (Rotterdams Nieuwsblad), worden door Bleij en Halbertsma als ‘ronduit elysisch’ bestempeld.
Links worden Landbouw en Veeteelt uitgebeeld door Flora, een koe, kind en pauw en rechts bevinden zich Zeevaart en Visserij met vissen, meeuwen, eenhoorn en weer een kind. Gerard Slee roemt in (waarschijnlijk) De Maasbode bij het gereedkomen van het geheel de ‘…originele, luchtige omzetting der begrippen scheepvaart en visserij…de vibrerende werking en opvatting die zelden in een gewilde abstracte decoratieve houding overgaat…’. Maar dat was nog niet alles: Héman maakte nog 35 sierstenen met golven en waterdieren die verwijzen naar economische vruchtbaarheid van de Maas, en dus van Rotterdam.Op de noord- en de zuidhoek symboliseren de stadswapens van respectievelijk Amsterdam, met een nimf en faun, en Rotterdam, met een triton en zeemeermin, de band tussen de hoofdstad en de havenstad. Het pand is een door de stadselite gewenst gebouw. Het draagt het principe van het noblesse oblige met verve uit want ‘als grootste plaatselijke bankonderneming was de Robaver het immers aan haar stand verplicht een hoofdkantoor te bouwen dat een van de pronkstukken van de nieuwe binnenstad moest worden.’ De decoraties zijn bovendien niet alleen maar een lofzang op bankiers, maar ook een verwijzing naar het herstel van de schade, de wederopbouw en de toekomstige welvaart. Om die reden wordt Hémans werk dat in 1948 gereed komt in Beelden tegen de puin ‘een eerste officieus oorlogsmonument’ genoemd. Pas later verschijnen in Rotterdam immers Zadkines Verwoeste Staden Andriessens Monument voor de gevallenen.
Die diverse onderdelen van het Hémans decoratieprogramma worden na 45 jaar in het boek niet erg meer gewaardeerd. Men vond de klassieke goden, nimfen, zeemeerminnen ‘wonderlijk anachronistisch’. Ook Siebe Thissen neemt een van de weinige minder positieve oordelen (van het katholieke De Tijd) uit de begintijd min of meer over, waarbij het hem voornamelijk gaat over de relatie tussen het beeldhouwwerk en het gebouw en de rol van de opdrachtgever, ‘Héman had echter wel zijn best gedaan’. Het fenomeen ‘decoratieprogramma’ bestaat rond 2015 ook eigenlijk niet meer. Maar tegelijkertijd wordt er in 2016, bij ’70 jaar wederopbouw’ ook anders over gedacht. De ‘stoere beelden’ van Héman wekken nu eerder vertedering op, ‘typisch lieve wederopbouwkunst’ zegt Hugo Bongers.
Groote Schouwburg, Zuidplein
In 1954 maakt Héman een aantal beelden voor de buitengevels van de Groote Schouwburg van architect Sybold van Ravesteyn aan het Zuidplein. Hij vervaardigt ze in een tijdelijk atelier in Overschie waar hij minstens één assistent had, die ‘voor hakt’. De pers spreekt van ‘werk met een romantische inslag’ met ‘makkelijk aansprekende figuren in een aan barok verwante stijl’. Het is geheel in de stijl van Van Ravesteyn die ook onder andere in zijn Diergaarde Blijdorp en zijn verbouwde Schouwburg Kunstmin in Dordrecht te zien is. De beelden bevinden zich niet meer op de oorspronkelijke locatie, maar op oude foto’s herkennen we een groot, fascinerend reliëf: dat is Hémans Apollo, De Griekse god wordt hier afgebeeld met een lauwerkrans en een boekrol, getooid in een wijde mantel en blootsvoets afgebeeld. Apollo geldt ook als de god van de poëzie en de Muzen. Hij vertoeft gewoonlijk in het gezelschap van de negen Muzen op de berg Parnassos, maar op de Groote Schouwburg prijkte hij naast twee beelden van griffioenen, die ’een draak waar zich een slang omheen kronkelt en van een Phoenix met slang’ genoemd worden. De Grieken geloofden dat deze monsterlijke fabeldieren met het hoofd, de vleugels en de klauwen van een adelaar en de romp en het achterlijf van een leeuw de goudmijnen van de Scythen bewaakten. Verder maakt Héman voor de schouwburg een 2,5 meter hoge Orpheus, de Griekse god van de muziek, en een even grote danseres Terpsichore, de muze van de Dans. Tot de bouw van De Groote Schouwburg was opdracht gegeven door de Maatschappij Groote Schouwburg, die al bijna 200 jaar een particuliere schouwburg exploiteerde. Het gebouw kwam zonder bemoeienis van de Rotterdamse Kunst Stichting (RKS) tot stand: men was binnen de Maatschappij ‘erg gekant tegen de PvdA-invloed op de cultuur’.
Bij een verbouwing in de jaren zeventig door architect Henk Klunder en Fluxuskunstenaar Hans Koetsier waarbij alle ornamentiek tamelijk respectloos wordt verwijderd, raken de beelden van Franse kalksteen op drift. Een aantal is in 2012 herplaatst in het Zuiderpark. Echter niet de Orpheusen Terpsichore, die worden teruggevonden bij een particulier in Capelle aan den IJssel. De man kocht ze ooit van Diergaarde Blijdorp, waar ze, waarschijnlijk vanwege de verwantschap met de Van Ravesteyn-architectuur, terecht gekomen waren, en heeft de entree van zijn jachthaven er mee gedecoreerd.
Verantwoording
Voor Profaan in Rotterdam is gebruik gemaakt van Gérard Héman, de verhalenverteller (2017), pp 91-105.
met o.a. Rotterdamsch Jaarboekje 1942, p. 58 en afgebeeld afb.24; E. Meeldijk, De Gemeentebibliotheek te Rotterdam 1858-1974, Schiedam 1977, p. 64 en afb 38a,b,c en 39; Rombouts, J.P.J., Toespraakje bij de herplaatsing van de houten sculptuur in het Erasmus University College, Nieuwemarkt, Rotterdam, 2015; E. Bleij en M. Halbertsma, Beelden tegen de puin (1994); S. Thissen, Beelden (2016); K.Rouw, Sybold van Ravesteyn architect (2014); P. van de Laar, Stad van Formaat (2000).
Voor Robaver-gebouw zie ook: https://www.wederopbouwrotterdam.nl/nl/tijdlijn/rotterdamsche-bank/