Recensenten en exposities
Over Héman zijn, vooral aan het begin van zijn loopbaan, veel recensies en besprekingen van tentoonstellingen verschenen. Dat is, samenhangend met de religieuze aard van een groot deel van zijn werk, in de verzuilde rooms-katholieke pers. Die recensies zijn uiteraard geschreven vanuit het katholieke standpunt, dat wil zeggen dat naast artistieke en esthetische overwegingen het oordeel veelal ook over het religieuze karakter van het werk gegeven wordt. Maar er is ook belangstelling voor zijn werk in de algemene pers, zowel regionaal als landelijk. Een aantal besprekingen worden bij de afzonderlijke onderdelen en werken op deze site genoemd en gelinkt. Hier volgt een bloemlezing uit een aantal artikelen die ons in staat stelt het oordeel van tijdgenoten te leren kennen.
Vanaf het eerste moment dat Héman in de openbaarheid treedt, zijn de kwalificaties, ook van andere en anonieme recensenten lovend: ‘talentvolle beeldsnijder’, ‘jonge, veelbelovende en veelzijdige Nederlandse kunstenaar’, een ‘...blijde winst van de verzameling’ met lovende alinea’s in de NRC en het Rotterdamsch Nieuwsblad. De kunstkritiek zag vanaf het begin kwaliteit in het werk, maar ze lijkt ook moeite te hebben om Héman in stilistisch opzicht te plaatsen. In de merendeels positieve bewoordingen wordt zijn werk niet als ‘eigentijds’ gezien, maar geplaatst in tradities uit het verleden. Bertus Schmidt ziet er religieuze kunst met verwijzing naar ‘eeuwen her’ in, waarbij Héman zich ‘gedraagt als een 15eeeuwse primitief’ in de ‘geest der primitieven’. Ook vindt men hem ‘verwant aan Zuid-Duitschen beeldsnijders uit de tijd van de barok’ en late gotiek. ‘Zijn beeldjes gaan naar de barok’, zijn kleuren komen ‘van een byzantijnsch ikoon’. Een ‘moderne primitief leeft zijn gothischen droom’. Ook wel: ‘…reminiscenties aan Zuid-Duitse barok en late gothiek...’ en een ander ziet ’barokke verbeeldingen’ maar ook het ‘naïeve der volkskunst … uit Zuidelijke landen’. Weer een ander heeft het over een ‘fantastisch sprookjestafereel in Jeroen Bosch-geest’. Het werk is ‘geromantiseerde barok' en Héman wordt een ‘naneef van Bosch en Breugel (sic)’ genoemd.
Aan het begin van zijn loopbaan, maar niet vóór september 1940, exposeert Héman verscheidene malen, alleen of in groepsverband. Sommige zijn hier en daar op deze site te vinden, maar voor de volledigheid volgt hier een overzicht van alle momenten waar wij weet van hebben.
In 1940 is hij met een kerstgroep, een drieluik en een ‘zwierig’ beeldhouwwerk aanwezig bij de firma Van Rossum in Utrecht, in 1941 toont hij als lid van de groep De Schalmei, ontwerpen voor een kapel van OLV van Jesse-kerk te Delft. In 1941 en 1942 is hij aanwezig in De Rotterdamse Kunstkring en in 1943 Museum Boijmans. Eveneens in Rotterdam waren er minstens twee exposities van De Baanbreker. Waarschijnlijk in dezelfde periode exposeert hij bij kunsthandel De Brug.
In 1949 is er, na deze groepstentoonstellingen tijdens de bezetting, nog één maal een dergelijke expositie in Amsterdam, de Pro Arte Christiana (P.A.C.), en dan, in hetzelfde jaar: zijn eerste solotentoonstelling in het Catharijneconvent dat op dat moment nog 'Museum voor Nieuwe Religieuze kunst' heet in Utrecht. Later neemt hij nog deel aan de grote expositie in het Vaticaan te Rome ter gelegenheid van het Heilig Jaar 1950 en het jaar daarop in het Stedelijk Museum Schiedam. Uit krantenartikelen weten we dat hij ook in 1951, samen onder anderen Matthieu Wiegman en Aad de Haas, in Delft exposeerde. Van twee tentoonstellingen in Frankrijk, waar Héman later over spreekt (in een galerie van de rue Guénégaud in het Parijse Saint Germain des Prés en in het Hôtel du Parc in het Bretonse Quimper), zijn geen catalogi of recensies bewaard gebleven.
In de jaren zestig exposeerde hij niet meer. Wellicht omdat er niet genoeg belangstelling meer was voor zijn inmiddels merendeels religieuze kunst. Zelf voelde hij er ook niet veel meer voor omdat het, naar hij zei, weinig opleverde. ‘Zoveel soesa. De mensen komen toch wel naar me toe. Ook jonge stelletjes, die een Madonna willen uitzoeken’, zegt hij in een interview.
Aan het begin van zijn carrière kent Héman een aantal hem welgezinde journalist-recensenten. Zijn vrienden Jan Tillema, Gerard Slee en Jan Nieuwenhuis schrijven positief. De laatste publiceert in Het Gildeboek een uitermate sympathiek portret, waarin hij uitgebreid ingaat op Hémans achtergrond en op de eerdere bezoeken aan zijn ouderlijk huis. Uit het artikel spreekt bewondering voor de grote technische vaardigheden in het houtsnijden, de keuze van de veelal religieuze onderwerpen en het gebruik van kleur daarbij. Nieuwenhuis noemt naast een groot aantal heiligenbeelden die kennelijk na een eerder bezoek tot stand zijn gekomen, nog het schilderwerk met ‘godsdienstige inspiratie van groote warmte en innigheid’. Hij blijft Héman volgen want later meldt hij de voltooiing van een crucifix in een kerk te Naaldwijk: ‘voor het eerst maakte Héman nu een grootser werk van een meer monumentale allure. Hij heeft er respect en bewondering voor.
Later, in de jaren zestig, bespreekt Harry Willemsen een aantal malen het leven en werk van Héman. Zo beschrijft hij uitgebreid Hémans jeugd en voorgeschiedenis met daarop volgend een vriendelijke recensie van recent werk, zoals een passiegroep voor Tugny-et-Pont (Fr):‘een geboetseerde strip', een Christophorus voor Overschie, het verzamelde werk in de dorpskerk van Bergschenhoek en een madonna in Rotterdam. Willemsen noemt het religieuze werk toch wel het meest ‘Héman-achtig’. In Héman ziet hij een ‘late middeleeuwer’, met ‘de wilde pracht van een Karolingische tijd, mystiek realisme van Jeroen Bosch, Leidse zestiende-eeuwse fijnschilders en laat-gotisch realisme’. Ook als hij een keramiek reliëf maakt voor de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs noemt Willemsen de ‘strip’ van Héman ‘geestig’, maar de grote uiterst kleurige, keramische tabernakelzuil in Delft is weer ‘opmerkelijk in een bijzondere kerk’. En een jaar later roemt hij weer een dergelijke sacramentszuil, altaardecoraties en doopvont vol kleurige details in Breda. Hij lukt hem niet Héman ergens bij in te delen, maar hij is vol bewondering.De meest terugkerende kwalificaties en omschrijvingen bij Willemsen: humor, stripverhalen, middeleeuws.
De reacties op één expositie zijn bijzonder. Het gaat om Hémans eerste en enige grote solo-tentoonstelling die veel positieve, en in een enkel geval afkeurende, reacties oproept. In 1949 exposeert Héman op uitnodiging van directeur Dr. D.P.R.A (Desiré) Bouvy (1915-1993) 56 werken in het Utrechts Museum voor nieuwe religieuze kunst, zowel twee- als driedimensionaal. De tentoonstelling wordt geopend door zijn ontdekker Jan Nieuwenhuis. Er bestaat een eenvoudige catalogus, waarin 18 beeldhouwwerken, 33 schilderijen en 4 tekeningen/aquarellen genoemd worden.
De schrijver-dichter Gabriel Smit legt er de nadruk op dat Héman als katholiek kunstenaar ‘met alle gegevens van het moderne kunnen’ een algemeen verstaanbare taal spreekt, iets waar niet alle ‘hedendaagse kunstenaars’ in slagen. Hij is ook ‘nieuw’, al lijkt hij terug te grijpen op Jeroen Bosch of Brueghel. Smit rangschikt hem onder de belangrijkste katholieke beeldende kunstenaars, die het land op dat moment telt. En ook bij hem is er een vanzelfsprekende inlijving in de katholieke artistieke wereld. Dat oordeel lijkt bijna een decennium later niet veranderd als hij een groot samengesteld keramiek werk over het Leven van Sint Jozef bespreekt. Hémans werk is ‘onweerstaanbaar’ en ‘leeft uit de levende blijdschap van het Evangelie’. Smit is, zoals we zagen, enthousiast: ‘ongemeen boeiend werk’. Het behoort tot de ‘aangenaamste en belangrijkste artistieke verrassingen van de laatste tijd’.
De expositie wordt ook in diverse bladen positief besproken, al is volgens De Maasbode ‘een vangen van deze beeldhouwer-schilder in een kunsthistorisch keurslijf al even onmogelijk als bij de vorige exposant’ (dat was Aad de Haas, HR). Men constateert met instemming dat Héman in zijn schilderijen ‘geen vormvertrekkingen’ maar ook geen’ fotografisch-nauwkeurige werkelijkheidsweergave’ zoekt. Hier wordt iemand beschreven die een middenweg bewandelt in de katholieke opvattingen van die tijd over hoe kunst hoort te zijn (zie ‘Traditie). Volgens Elseviers Weekblad is zijn houtsnijwerk als zijn schildertrant: van een uitzonderlijke spitse fijnheid. Een kunstenaar met ‘artistieke bescheidenheid’ en ‘ambachtelijke vreugde’. Een ander, 'J.J'. in het Utrechtsch Dagblad, roemt weer het schilderwerk: ‘Ik maak me sterk dat voor Héman de bijbel een boek is waarin alle teksten stuk voor stuk kleurige edelgesteenten zijn, inspirerend tot penseelvruchten in de meeste gloeiende tinten’. En vanuit Duitsland, Das Münster, bericht men: ‘Was uns aber das Werk dieses Niederländers so wertvoll macht, ist die kindlich naive, tiefe Gläubigkeit, aus der vielleicht doch einmal wieder ein Weg fūhrt zu einer grossen modernen christlichen Kunst unserer Tage’. De opdracht voor het topstuk van de expositie, de Maria Overwinning, was waarschijnlijk al eerder van de plebaan van de Utrechtse kathedraal, Jan van der Burg, gekomen.
Toch is niet iedereen enthousiast. De enige van naam bekende recensent die een keer duidelijke bezwaren formuleert tegen het werk is Jan Engelman in De Tijd. Na een bezoek aan de expositie prijst hij Héman weliswaar als een van de kunstenaars die pogen af te rekenen met de zoete sentimentaliteit van de fabrieksmatige serie-arbeid en namaak, maar de wijze waarop hij dat doet, kan hem niet bekoren. Héman zoekt ‘laat-gotische, barokke en rococo-achtige effecten die stilstand en het verdiept-geestelijke mijden’. Volgens Engelman gaat Héman heel ver in de goedgehumeurde Spielerei en de Heimatskunst, en hij doet dat op een wijze ‘die vermoedelijk niemand tot ergernis zal worden, d.w.z. niemand zal schokken in traditionele gevoelens’. Maar Engelman is wel geschokt door wat hij noemt ‘de onbelangrijkheid en het gekunstelde’ bij Héman. In diens Maria Overwinning ziet hij zwakheden ‘tot in het exces’, de kroon en de scepter zijn buiten alle proporties uitgegroeid. Er is geen maat en modus in de navolging van de flamboyant-stijl. Het lichaam is te slank, het kleed waaiert overmatig uit, de engeltjes zijn vals elegant en geforceerd. Het beeld is Engelman ‘te geparfumeerd’. Wellicht is het goed er op te wijzen dat Engelman in zijn geschoktheid verwijst naar de schilder Aad de Haas, die het jaar daarvoor in het zelfde museum een expositie gehad had. De op dat moment door een groot deel van katholiek Nederland verguisde De Haas wordt door Engelman een zeer importante figuur genoemd en vergeleken bij Héman kan men ‘niet het authentieke voor boos verklaren, wanneer men het gekunstelde zonder aanmerkingen binnenloodst’. Het lijkt er op dat Engelman hier, over de rug van Héman, zijn pro-De Haas-standpunt in de kwestie-Wahlwillernog eens naar voren wil brengen. Juist op het moment van de recensie was met de verwijdering van De Haas’ staties uit het Limburgse kerkje in deze ‘querelle des anciens et modernes’ een voorlopig fase afgesloten. Ook Hémans schilderijen kunnen Engelman niet bekoren: ze zijn ‘niet minder coquet’ dan het beeldhouwwerk. Hij heeft geen bezwaar tegen het anekdotische ervan, maar wel tegen het koloriet (‘branderig’, ‘goedkoop violet’). Het verhaal, meent hij, is wel aardig gevonden en geestig verteld, maar picturaal onvoldoende verwerkelijkt. Engelman ziet niets in een vergelijking met Jeroen Bosch of Brueghel, die anderen gemaakt hadden. Héman is volgens hem ‘op een dwaalweg’ en moet ‘helemaal opnieuw beginnen’.
Daar kan Héman het mee doen. Gelukkig voor hem zijn er anderen, voor en na Engelman die er anders over denken. Zo is er bij de eigenzinnige kunstminnaar en vriend Jan Tillema in het Katholiek Bouwblad, zoals te verwachten valt, nergens sprake van kritiek op de wijze waarop Héman werkt - integendeel! - of van een conflict met de op dat moment gangbare opvattingen over kunst binnen de kerk. Tillema vraagt zich ook over Hémans schilderkunst af ‘welke middelen Héman, wiens geest kennelijk door de bovennatuurlijke elementen gegrepen is, ten dienste staan om deze in stoffelijke beelden weer te geven’. Het gaat om ‘de uitbeelding van het mysterie’. Tegelijkertijd vraagt hij zich af in ‘hoeverre en op welke wijze Héman samenhangt met de zich in wijdere kring manifesterende hedendaagse stromingen in de beeldende kunsten’. Tillema ziet in hem een geïsoleerde figuur. Hij roemt hem omdat hij ’...onder de uiterlijke verschijning van een wellicht enigszins geromantiseerde barok in staat is het onzienlijke zichtbaar te maken…’ En hij vervolgt: ‘De begaafdheid van deze nog jonge kunstenaar doet ons verwachtingen koesteren voor zeer belangrijk werk in de toekomst’. Ook Harry Willemsen noemt hem bijna 20 jaar later in De Maasbode ‘Een late middeleeuwer’ en zegt: ‘het heeft iets van de wilde pracht van de Karolingische tijd, het mystiek realisme van Jeroen Bosch, Leidse zestiende-eeuwse fijnschilders, laat-gotisch dramatisch realisme… zijn fantasie kent geen grenzen’. Ook wordt door hem in De Tijd wel zijn humor genoemd en zijn werken vergeleken met ‘een stripverhaal’.
De Tilburgse hoogleraar dr. Louis Goosen heeft Héman nooit gekend. Hij maakt bij zijn inventarisatie-werkzaamheden voor de ‘commissie kerkelijk kunstbezit’ van het bisdom Breda kennis met de kerststal in de Lourdeskerk te Bergen op Zoom. Daar zegt hij in de inleiding van zijn boek ‘In die dagen…’ over: ‘Voor mij was wat ik daar zag een van de hoogtepunten uit het werk van de Rotterdamse beeldhouwer Gérard Héman – de onverwachte, haast onmogelijk gehouden realisering van een droom die me al jarenlang door het hoofd speelde: een geboorteafbeelding met een eigentijds karakter van dit iconografisch thema.’ Het wordt de directe aanleiding voor zijn boek over de uitbeelding van het kerstverhaal in de loop der eeuwen waarbij hij het laatste hoofdstuk geheel aan Héman wijdt. Hij raadt aan goed te kijken naar het werk waarbij men niet snel uit gekeken zal raken, er is veel volgens hem: uit het dagelijks leven, uit zijn (i.e. Hémans) fantasie en altijd uit diens ongecompliceerd geloof. Hij noemt hem een ondogmatische verteller en uit alles blijkt zijn bewondering, maar over de artistieke waarde van het religieuze werk zegt hij dat die later zal moeten blijken.
Volgens alle hier genoemde recensenten is het werk van Héman bijzonder. Men herkent er iets uit het verleden, van gotiek, barok, rococo, Zuid-Duitse houtsnijders, Jeroen Bosch enz. Dat het religieuze deel van het werk in overeenstemming is met de ‘traditio christiana’ wordt expliciet of impliciet vermeld. Uiteraard wordt die religieuze sfeer herkend. Van de zeven, katholieke(!) schrijvers zijn er zes positief en prijzen Héman, alleen Engelman vindt dat hij op de verkeerde weg is. Het werken in de traditie werkt hier tegen Héman, terwijl ook het volkse karakter van zijn werk de verfijnde estheet Engelman tegen de borst zal hebben gestuit. Hémans vrouw Emmy weet in 2009 nog: ‘Ik kan me maar één keer een slechte recensie herinneren, in De Volkskrant, die hebben we toen meteen opgezegd. Er werd altijd lovend over hem gesproken’. Ze gaat daarbij dus voorbij aan Jan Engelmans opvatting.
Posthume (her)waardering, herplaatsingen en publicaties
Doordat er tijdens zijn werkzame leven altijd genoeg waardering voor Hémans werk is geweest, kende hij tijdens zijn leven een redelijk constante stroom van opdrachten uit een, evenwel beperkte, kring particuliere opdrachtgevers. Ook na het overlijden blijft bij hen een welwillende belangstelling voor het werk. Enkele maanden na het overlijden in 1992 vindt nog de onthulling van Het Rotterdams Trekpaard plaats.
Het Bijbels Openluchtmuseum, tegenwoordig Orientalis, dat een collectie kerststallen van mevrouw dr. Elisabeth Houtzager beheert, schonk in de twee decennia tussen 1993-2013 een aantal malen aandacht aan Héman-stallen en andere werken die betrekking hebben op kerstmis. In 1993 al kiest Ria Lubbers Hémans kerststal tot de mooiste op de tentoonstelling Kerstkribben in dat museum. De stal pronkt op het affiche. In 1998 is er op de expositie 1000 Engelen rond de kribbe speciale aandacht voor een tiental door Héman vervaardigde kerststallen. Ook in de jaren erna zijn Héman-werken regelmatig aanwezig op de jaarlijkse kersttentoonstelling, zoals in 2001 tijdens Dieren rond de kribbe, in 2003 bij Midden in de Winternacht. In 2013 was tijdens Een feest van Licht een met aparte zaal voor hem ingericht vanwege zijn honderdste geboortejaar 2014.
Maar daarnaast staat Héman de laatste jaren ook weer in de belangstelling in kringen waar die eerder afwezig was. Dat blijkt uit hergebruik en herplaatsing, exposities en publicaties. Door de belangstelling voor de wederopbouwperiode bij de 75-jarige herdenking van het bombardement op Rotterdam kwam er weer belangstelling voor zijn profane werk in die stad.
Al in 1997 was één werk te zien tijdens Verborgen Kerkschatten in het Historisch Museum Rotterdam. Het jaar daarop wordt de fontein De Drie Vissen geplaatst en ter gelegenheid daarvan verschijnt de publicatie Héman-Provenierssingel-Rotterdam. In hetzelfde jaar publiceert Louis Goosen een historisch overzicht over de uitbeelding van het kerstverhaal waarin hij het laatste hoofdstuk geheel aan Héman wijdt. Over hetzelfde onderwerp houdt Goosen in 2001 in het Oscar Auditorium te Rotterdam een lezing voor de leden van het Historisch Genootschap Roterodamum.
Vanaf 1999 geeft de familie Héman jaarlijks een kerstkaart uit.
Hans Rombouts voltooit, in het kader van zijn studie Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Leiden, in 2010 een Bachelorscriptie Madonna’s van Héman.
In 2011 wordt in Noordwijk Madonna-38 geplaatst. Het beeld van gebakken chamotte, gepolychromeerd, gedeeltelijk bladgoud is uit 1967. Het hing oorspronkelijk in de Rotterdamse Goede Herderkerk en komt via de Engelbewaarderskerk in dezelfde stad, uiteindelijke terecht in de Maria ter Zeekerk.
In 2012 maakt kunstenaar Kamiel Verschuren in opdracht van de deelgemeente Charlois en het ‘Pact op Zuid’ een landschappelijk kunstwerk voor het Rotterdamse Zuiderpark: De Schouwplaats. De oorspronkelijke titel van zijn werk - De verkeerde beslissing- verwijst naar de brute verwijdering van de decoraties aan Groote Schouwburg tijdens de renovatie in de jaren zeventig. Sinds 2008 lag een aantal van de plastieken, waaronder een Apollo, die Héman maakte voor de het gebouw op het Zuidplein, opgeslagen bij Verschuren. In zijn kunstwerk, een eerbetoon aan Sybold van Ravensteijn zijn ook Hémans sculpturen voor het theater opgenomen. Zo hebben naast de Apollo, nog twee griffioenen en werken van Jo Uiterwaal (een tweede kunstenaar die werkte aan de Schouwburg) een nieuwe plek gekregen. Ter gelegenheid van de inrichting van de Schouwplaats verschijnt de publicatie: B. Oppenheimer / Kamiel Verschuren, De Schouwplaats, beeldentuin Zuiderpark Rotterdam, 2014.
Tegelijkertijd is er de Masterthesis Het religieuze werk van Gérard Héman, door Hans Rombouts.
In het zelfde jaar wordt een keramiek Madonna-83, polychroom beschilderd en geglazuurd, door een particulier uit Brasschaat verkocht aan de Adelbertkerk in Delft en daar in ingewijd.
Ter gelegenheid van de manifestatie Less is more, in Tent aan de Witte de Withstraat is daar een videoproductie over het project ‘Schouwplaats’ met publicatie over het project te zien. (Video)
Hans Rombouts houdt in 2013 een lezing over de Rotterdamse Madonna ter gelegenheid van de Meimaand-Mariamaand in de r.k. kerk Het Steiger en een openingswoord in de Cenakelkerk, Heilig Landstichting bij de opening van de kerststallenexpositie in museum Orientalis waar een zaal gewijd is aan het werk van Héman. Eind van dat jaar verschijnt ‘De Heilige familie in Overschie’, een artikel in Het Rotterdams Jaarboekje 2013.
In 2014 wordt een toelichting gegeven op de expositie Gérard Héman 100 jaar in het Historisch Wel&Wee Café van het Historisch Genootschap Roterodamum in Café Donner van de gelijknamige boekhandel. De nadruk ligt daarbij op het decoratieprogramma van het gebouw aan de Coolsingel. In de boekhandel is dan ook de kerststal BKRK opgesteld. Tevens is er de publicatie ‘Héman Honderd’.
Ook in publicaties over de architecten Van Ravesteyn en Kraaijvanger in 2014 en 2015 wordt Héman vermeld.
Bij de onthulling na herplaatsing van de houten trapdecoratie/herdenkingssculptuur in het Erasmus University College in 2015 volgt een toelichting op het werk in kwestie. Het werk, ook wel genoemd Sprookjesvogel, uit 1941 in een gebouw aan de Nieuwemarkt was lange tijd spoorloos verdwenen. De houten sculptuur blijkt sinds 1983 in het depot van het Historisch Museum, tegenwoordig Museum Rotterdam, gestaan te hebben. In 2015 is het werk gerestaureerd en herplaatst op de oorspronkelijke locatie, in de hal van de voormalige Gemeentebibliotheek, het huidige Erasmus University College. De onthulling geschiedt door dochter Jorica en kleindochter Chiara Ermers. Rond deze herplaatsing zijn er krantenberichten en tv-uitzending in de lokale media. http://museumrotterdam.nl/ontdek/uit-het-depot?pathId=861(maart 2015).
In hetzelfde jaar verschijnt ook Natuurlijk, een gedichtenbundeltje door dochter Friederike Hack-Héman, gewijd aan haar vader.
Zowel in 2014 als in 2015 worden in expositieruimte ‘In den Wouwdfluit’ in Wouw tijdens kersttentoonstellingen enkele werken geëxposeerd.
Dat er nog steeds waardering is voor Hémans religieuze werk blijkt uit de herplaatsing van een van de kruiswegen in Den Haag. De geschiedenis van deze kruisweg is ook een goede illustratie van wat er in de laatste halve eeuw in de Katholieke Kerk aan ontwikkelingen plaats vond. De kruisweg is oorspronkelijk gemaakt voor de Sint-Josephkerk in Amsterdam (Bos en Lommer) en heeft zich daar bevonden van 1952 tot 1990. Na de sluiting van de kerk werden de staties verkocht aan de Goede Herderkerk in Voorburg, die in 2012 ook gesloten is. In 2015 zijn ze, na bemiddeling van Museum Catharijneconvent, herplaatst in de Church of our Savior (voormalige OLV van Goede Raad) in Den Haag. Een virtuele tour door het gebouw mèt de kruisweg: https://parish.nl/our-facilities/.
Eind 2015 is er expositie met kerststal, beelden en schilderijen van Héman in de Grote Kerk van Beverwijk.
Het werk van Héman wordt in 2016 bij diverse gelegenheden genoemd in het Algemeen Dagblad. Door Kees Rouw in Sybold van Ravesteyn architect, Rotterdam, 2014 en door I. Jager in Herman en Evert Kraaijvanger, Architectonische noblesse, Rotterdam, 2015. In het boek van SiebeThissen, Beelden: Stadsverfraaiing in Rotterdam sinds 1940, Rotterdam, 2016, In Gyz La Rivière's, Rome’dam, Rotterdam 2016, een ‘stripboek’ over Rotterdamse beelden. Ter gelegenheid van het aanwijzen van de Citykerk St. Dominicus als rijksmonument in 2016 gaf de Gemeente Rotterdam een boekje uit met daarin ook aandacht voor ‘Rotterdamse Madonna’ in die kerk.
In 2017 wordt de Onderwijsgeschiedenis, een reliëf dat in het midden van de jaren zestig gemaakt was voor de Rotterdamse Vereniging voor Katholiek Onderwijs, herplaatst in de stilteruimte/kapel van de Hogeschool Thomas More aan de Stationssingel. In maart wordt de Stichting HémanArt opgericht, die tot doel heeft de herinnering aan en de kennis over de kunstenaar levendig te houden. Hémans kinderen vormen het bestuur.
Na de publicatie van de biografie Gerard Héman, de verhalenverteller (eind 2017) volgt deze website www.hemanart.nl in 2019.
Permanent wordt gewerkt aan het bijhouden van de oeuvre-catalogus en het bevorderen van publicaties, lezingen en exposities.
2019 Lezing in Oosterhout voor serviceclub Probus-1
2019 Expositie Werken Gérard Héman in Museum Oud Overschie met een publicatie en een lezing.
2023 Voordracht/lezing Rotary Kralingen
2023 Lezing voor het Historisch Genootschap De Maze, in het stadhuis van Rotterdam.
2023 Onthulling door wethouder Kasmi van het herplaatste Rotterdamse Trekpaard in het Nasssauhavenpark met de presentatie van de bundel Het Rotterdamse Trekpaard, beeld van Héman voor het Nassaupark.
2024 In de eerste maanden van het jaar werd Héman in twee afleveringen van de documentairereeks 'Nooit Geweten' van Open Rotterdam genoemd en besproken. De In deel 2 kwam het Robaver-gebouw aan de Coolsingel en Jongen op paard aan de Meent aan de orde en in deel 4 was de Rotterdamse Madonna in de kerk Het Steiger te zien.